
Jurisprudentie
AD4749
Datum uitspraak2001-10-17
Datum gepubliceerd2001-10-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754227-00
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754227-00
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die onder meer tot doel had de invoer van cocaïne. Aangenomen mag worden dat de organisatie uit is geweest op geldelijk gewin, zonder daarbij oog te hebben voor de schade die het gebruik van cocaïne aan de volksgezondheid toebrengt. Cocaïne is bovendien een stof die diverse andere vormen van criminaliteit veroorzaakt.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754227-00
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 17 oktober 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
Verdachte
geboren 1977 te Medellin (Colombia),
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 7 februari 2001, 11 april 2001, 22 mei 2001 en 3 oktober 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. R.A. Kaarls, advocaat te ’s-Gravenhage, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Harderwijk heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding onder 1, 2 primair en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting van 3 oktober 2001- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft, zoals nader toegelicht in zijn ter terechtzitting van 3 oktober 2001 overgelegde pleitnota onder de nummers 47 en 48, aangevoerd, -verkort en zakelijk weergegeven- dat de telastlegging ten aanzien van het onder 3 telastgelegde onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig is, omdat verdachte slechts of als heler of als deelnemer van de criminele organisatie kan worden aangemerkt, doch niet als beide. Bij heling gaat het in de visie van de verdediging immers om het voorhanden hebben van goederen verkregen door een door een derde gepleegd misdrijf. De raadsman heeft geconcludeerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 telastgelegde nietig dient te worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank raakt de vraag of verdachte tegelijkertijd kan worden aangemerkt als heler en deelnemer aan de criminele organisatie niet de geldigheid van de dagvaarding. De rechtbank zal het verweer aanmerken als een bewijsverweer.
De rechtbank is van oordeel dat de telastlegging ten aanzien van het onder 2 subsidiair telastgelegde onvoldoende feitelijk is, zodat onvoldoende duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 subsidiair telastgelegde derhalve ambtshalve nietig verklaren.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsverweer
De raadsman heeft aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven, dat verdachte slechts of als heler of als deelnemer van de criminele organisatie kan worden aangemerkt, doch niet als beide.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Bewezenverklaring van het onder 1 telastgelegde sluit naar het oordeel van de rechtbank bewezenverklaring van het onder 3 telastgelegde niet uit.
Immers, niet is aannemelijk geworden dat verdachte cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank acht “slechts” bewezen dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met voormeld oogmerk, aan welke organisatie verschillende personen hebben deelgenomen. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte met opiumdelicten verdiend geld voorhanden heeft gehad en heeft overgemaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die onder meer tot doel had de invoer van cocaïne. Aangenomen mag worden dat de organisatie uit is geweest op geldelijk gewin, zonder daarbij oog te hebben voor de schade die het gebruik van cocaïne aan de volksgezondheid toebrengt. Cocaïne is bovendien een stof die diverse andere vormen van criminaliteit veroorzaakt. Handelingen die tot doel hebben deze stof in te voeren en in omloop te brengen dienen dan ook streng te worden bestraft.
Ten voordele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een ondergeschikte rol had in de criminele organisatie. Zij heeft hand- en spandiensten verricht.
Voorts heeft verdachte van criminele activiteiten afkomstige geldbedragen voorhanden gehad en overgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Verdachte heeft echter aangeboden om in plaats van een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan, onbetaalde arbeid ten algemenen nutte te verrichten, een voorstel waarmee de rechtbank zich kan verenigen.
De rechtbank zal dan ook -in plaats van het overwogen onvoorwaardelijke deel van de vrijheidsstraf- het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte opleggen. De rechtbank zal de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht aftrekken volgens een zodanige maatstaf dat het aantal resterende uren recht doet aan de ernst van de feiten.
Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a (oud), 14b, 14c, 22b (oud), 22d (oud), 57, 140 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart de dagvaarding nietig voorzover betrekking hebbend op het onder 2 subsidiair telastgelegde;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Feit 1:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 3:
Opzetheling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
legt verdachte te dier zake op:
in plaats van de overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van ZES (6) MAANDEN, het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de tijd van TWEEHONDERD VEERTIG (240) UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op VIJF (5) UREN per MAAND, zodat 220 uren resteren;
bepaalt dat de arbeid dient te worden aangevangen binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis en dient te worden verricht binnen 1 jaar na de aanvang van de arbeid;
in verzekering gesteld op : 27 oktober 2000,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 30 oktober 2000,
welke voorlopige hechtenis werd opgeheven met ingang van : 1 maart 2001,
in vrijheid gesteld op : 1 maart 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
Mrs. Van Engelen, voorzitter,
Knol en Pereira Horta, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Putten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2001.